Hoe diep zit die kinderwens

Vanwaar de vraag? De vraag of mensen een voortplantingsinstinct hebben speelt een rol in allerlei discussies over geboorte regeling. Ik kwam er voor het eerst mee in aanraking in de het debat over bevolkingsgroei in de zestiger jaren. Het arsenaal aan middelen voor geboortebeperking was toen net uitgebreid met pil, spiraaltje en abortus. Voortplanting was daarmee losgekoppeld van seksualiteit en leek een drastische beperking van de bevolkingsgroei mogelijk te maken. Niet iedereen geloofde dat echter in die tijd. Een van de reserves was dat er naast de seksuele drift ook nog een voortplantingsbehoefte bestaat en dat mensen daarom toch steeds kinderen zouden willen. Met de hoge vruchtbaarheid en lage kindersterfte van de welvaartsmaatschappij zou dat dan toch leiden tot een voorgaande bevolkingsgroei. Nu veertig jaar later weten we dat het anders heeft uitgepakt. In vrijwel alle landen waar geboortebeperking mogelijk is zijn de geboorten gedaald beneden het vervangingsniveau. In die tijd kwam ik de theorie ook tegen in de abortus discussie. Afwijzing van abortus werd niet alleen gelegitimeerd met een beroep op de bijbel, maar ook met beroep op de menselijke natuur. Er werd dan gezegd dat mensen van nature kinderen willen en dat abortus dus tegen de natuur ingaat. Vrouwen die om abortus vroegen zouden dat dus eigenlijk niet willen; verzoeken om zwangerschapsafbreking moesten worden beschouwd als oppervlakkig, want diep in hun hart zijn kinderen altijd welkom. Vanuit dat idee werd ook voorspeld dat vrouwen na abortus met grote verwerkingsproblemen te kampen krijgen. Ze zouden zichzelf die ellende kunnen besparen door het kindje gewoon te laten komen, want het moederinstinct zou in ieder geval na de geboorte aanslaan. Onderzoek heeft inmiddels geleerd dat verwerkingsproblemen na abortus eerder uitzondering dan regel zijn en dat ongewenste kinderen lang niet altijd echt geaccepteerd worden. In de zeventiger jaren speelde de theorie van het voortplantingsinstinct ook een rol in discussies over vrijwillige kinderloosheid. Het was toen inmiddels technisch mogelijk geworden om huwelijk en voorplanting te scheiden, maar er was nog veel weerstand tegen het gebruik van die mogelijkheid. Er werd nogal scheef aangekeken tegen paren die geen kinderen wilden en er werd voorzien dat ze zich met die keuze zelf te kort zouden doen. Niet alleen zou een eenzame oude dag hun lot zijn, maar ze zouden onvermijdelijk ook geconfronteerd worden met een gevoel van leegheid en gemis. Ontkenning van de natuurlijke behoefte aan kinderen zou zich openbaren in diffuus onbehagen. Tenslotte speelt de theorie ook op de achtergrond van discussies over financiering van vruchtbaarheidsingrepen. Als er sprake is van een aangeboren behoefte kan natuurlijk beter aanspraak worden gemaakt op vergoeding uit de algemene middelen dan wanneer het een persoonlijke keuze betreft. In geval van een aangeboren behoefte is het gevaar van nevenschade ook groter. Negatie van aangeboren behoeften leidt namelijk tot chronische frustratie stress en daarmee op langer termijn tot verdere schade aan de gezondheid.