Naar een open samenleving? Recente ontwikkelingen in sociale stijging en daling in Nederland

Lange tijd was intergenerationele sociale mobiliteit een belangrijk beleidsstreven alsook een feitelijke praktijk in Nederland (Ultee en Dronkers 1995). Generaties lang kwamen kinderen hoger uit op de maatschappelijke ladder dan hun ouders. Deze vorm van sociale mobiliteit is echter niet meer vanzelfsprekend (Dronkers 1994): steeds meer mensen uit steeds meer sociale milieus behalen een steeds hogere opleiding, maar de wal keert het schip. Omdat het opleidingspeil van de (beroeps)bevolking sneller is gestegen dan de beroepenstructuur vereist, is diploma-inflatie opgetreden. Dit wil zeggen dat diploma’s minder waard zijn geworden voor het bereiken van een goede positie op de arbeidsmarkt. Het resultaat is dat kinderen uit de hogere klassen in toenemende mate sociaal dalen ten opzichte van ouders. Tegelijkertijd heeft de sterke nadruk op diploma’s in plaats van sociale herkomst in de moderne, meritocratische samenleving geleid tot een diplomademocratie (Bovens 2006). Zo hebben burgers beduidend meer politieke invloed naarmate hun opleiding hoger is. De toegenomen deelname aan het onderwijs, die tot diploma-inflatie en een diplomademocratie hebben geleid, roept de vraag op in hoeverre opleiding in plaats van sociale herkomst de belangrijkste sociale scheidslijn in de huidige Nederlandse samenleving wordt. Dit doet de vraag rijzen in hoeverre het huidige denkkader over sociale mobiliteit, geent op het verheffen van lagere sociale klassen, nog wel passend is. Bovendien is het een actuele vraag of sociale stijging voor een bepaald deel van de Nederlandse samenleving (de zogenoemde ‘beleidsresistente granieten kern’) uberhaupt wel is weggelegd, ondanks de idee van een activerende participatiemaatschappij (De Gier 2007). Deze vragen zijn voor de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (rmo) aanleiding geweest in het werkprogramma 2010 het thema ‘sociale stijgers en dalers’ op te nemen. Doel is het uitbrengen van een advies waarin institutionele knelpunten worden blootgelegd met het oog op het bevorderen van sociale mobiliteit in de Nederlandse samenleving. Als onderdeel daarvan dient het huidige denkkader over sociale mobiliteit te worden geherevalueerd. De gedachte daarbij is dat sociale stijging en daling zich tegenwoordig niet alleen afspeelt op de van oudsher zo gestratificeerde domeinen onderwijs en arbeid, maar ook op andere maatschappelijke ladders zoals culturele participatie. Deze andere maatschappelijke ladders zouden aan belang winnen, omdat sociale daling op de traditionele domeinen steeds meer realiteit aan het worden is. [...]