Over PP's, transitiviteit en het zgn. indirekt objekt.

In essentie zijn er maar twee standpunten mogelijk over de verhouding tussen het indirekt objekt (uitsluitend gemakshalve verder aan te duiden met "IO") met en dat zonder het voorzetsel aan: a) Er is sprake van een grammatikale kategorie, die op twee verschillende manieren uitgedrukt kan worden; dit standpunt wordt bv. ingenomen in de traditionele zinsontleding (tevens de bron van de naamgeving), in Paardekooper (1978), Kraak & Klooster (1968), Bos (1972), en tot op zekere hoogte in Hoekstra (1978, 1980). Gebrek aan ekwivalentie van de twee uitdrukkingswijzen wordt gezien als "lexikale uitzondering", "stilistisch verschil" of iets van dien aard. b) Er is sprake van twee verschillende Strukturen, die elkaar semantisch soms sterk overlappen; dit standpunt wordt bv. ingenomen in het WNT (lemma AAN), in Balk (1968) en Janssen (1976, 1977). In het algemeen gaan verdedigers van het eerste standpunt niet met enige precisie na waarom soms de ekwivalentie afwezig is en gaan ze ook niet in op de vraag waarom nu juist bij deze kategorie de dubbele uitdrukkingswijze bestaat. In het algemeen gaan verdedigers van het tweede standpunt echter niet na hoe de verschillende boodschappen gefundeerd zijn in de onderscheiden Strukturen. Waarom is het bv. zo, zoals Balk (1968) stelt, dat "onlosmakelijkheid" van het direkt objekt (voortaan: "DO") gerelateerd is aan de afwezigheid van het voorzetsel bij het "IO"? Zo presenteert ook Kooij (1975) belangwekkende gegevens, maar er wordt niet ingegaan op de vraag waarom 'idiomatische specialisatie' juist de door hem beschreven gedaante aanneemt. Evenzeer is de behandeling van deze stof in Janssen (1976) bepaald veelzeggend, maar toch ontbreekt ook hier een fundamentele analyse die de bij de twee konstruktietypen onderscheiden boodschappen begrijpelijk maakt vanuit de betekenissen van de konstituerende tekens, in het bijzonder de betekenis van aan. In deze squib willen wij nu materiaal aandragen om duidelijk te maken welke vragen een nauwkeuriger en dieper gaande analyse moet stellen en in welke richting de antwoorden gezocht kunnen worden. Daartoe worden bepaalde systematische trekken in het al dan niet optreden van aan en in de effekten daarvan aan de orde gesteld. Op grond daarvan wordt de gedachte van de eenheidskategorie verworpen en worden lijnen uitgezet voor verder onderzoek.