On the inheritance of the juvenile period in apple

The following observations were made on the inheritance of the juvenile period (elapsing between seed germination and first flowering) of apple seedlings.1.Highly significant correlations (0.52 and 0.78 at n=382 and 71) were found between the length of the juvenile period and the degree to which seedlings or progenies as a whole show juvenile symptoms. This relation may provide a basis for the early elimination of seedlings with a relatively long juvenile period (and which are possibly late-bearing).2.Significant correlations (ca. 0.5 at n=42–80) existed between the length of the juvenile period of progenies and parent characters such as season of flowering, season of fruit picking (ripening) and the length of the growth period of the fruits (elapsing between flowering and picking). It is suggested that these characters are measures of the (fruit) growth rate and as such influence the juvenile period of the progenies.3.A strong correlation (0.77 at n=42) existed between the length of the juvenile period of the progenies and the length of the vegetative period of the parents (period elapsing between grafting and first-bearing). This infers that seedlings of latebearing parents would inherit two undesirable characters as they would probably come late into bearing both in the juvenile and the adult phase.4..Presumptive evidence suggested that the factors which govern flowering in the juvenile and the adult phase are the same in both instances.SamenvattingMet betrekking tot de overerving van de jeugdperiode (vanaf zaadkieming tot de eerste bloei) bij appelzaailingen het volgende:1.Er bleken betrouwbare correlaties (0.52 en 0.78 bij n=382 en 71) te bestaan tussen de duur van de jeugdperiode en de mate waarop zaailingen of nakomelingschappen in hun geheel jeugdphase-symptomen vertonen. Het is mogelijk dat deze relatie gebruikt kan worden om zaailingen met een relatief lange jeugdperiode (en mogelijk late vruchtbaarheid) in een vroeg stadium te elimineren.2.Betrouwbare correlaties (±0.5 bij n=42−80) werden gevonden tussen de gemiddelde duur van de jeugdperiode van de nakomelingschappen en ouder eigenschappen, zoals respectievelijk de bloeitijd, pluk-(rijp) tijd van de vruchten en de duur van de vruchtgroei (vanaf bloei tot pluk). Er mag aangenomen worden dat deze eigenschappen functies zijn van de mate van (vrucht)groei en als zodanig van invloed zijn op de duur van de jeugdperiode van de nakomelingen.3.Een sterke correlatie (0.77 bij n=42) bestond tussen de duur van de jeugdperiode van de nakomelingschappen en de duur van de onvruchtbare periode van de ouders (vanaf het veredelen o onderstam tot eerste vruchtdracht). Dit houdt in dat de zaailingen van laat-dragende ouders twee ongewenste eigenschappen erven, nl. een lange jeugdperiode en een late vruchtbaarheid.4.Waarnemingen duiden er op dat de faktoren die de bloei beïnvloeden in het jeugden in het volwassen stadium in beide gevallen dezelfde zijn.