1. Inleiding De graad van competentie waarmee buitenlandse arbeiders zieh in een Westeuropese taal uitdrukken, wordt veelal vastgesteld aan de hand van hun beheersingsniveau van syntactische regels (Klein & Dittmar 1979). De validiteit van een dergelijke graadbepaling berust op de aanname dat beheersing van syntactische regels de meest representatieve indicatie vormt van taalbeheersing. In dit onderzoek stellen we deze assumptie ter discussie. Taalbeheersing is een linguistische abstractie die niet voor directe observatie toegankelijk is. Daarom willen we taalbeheersing in eerste instantie operationaliseren als de meetbare graad van begrijpelijkheid waarmee een buitenlandse arbeider zieh in het Nederlands uitdrukt. Aan het taalgebruik van een buitenlandse arbeider zijn uiteraard meer facetten waarneembaar dan syntactische welgevormdheid, aan de hand waarvan een Nederlander zieh een oordeel kan vormen omtrent het niveau van taalbeheersing van zijn buitenlandse gesprekspartner. Wij hebben aangenomen dat de globale indrukken van begrijpelijkheid en herkenbaarheid als niet-Nederlander van een buitenlander tot stand komen, doordat hij zieh verraadt in afwijkingen van de Nederlandse norm in meerdere facetten van zijn spreekgedrag. Bij wijze van een eerste verkenning hebben wij trachten na te gaan (1) in hoeverre begrijpelijkheid en buitenlandsheid als onafhankelijke eigenschappen in de spraak van buitenlanders worden geevalueerd door Nederlanders, en (2) of deze twee globale beoordelingsattributen teruggevoerd kunnen worden op beoordelingen op gedragskenmerken die betrekking hebben op deelaspecten van het taalgebruik en in principe volgens formele kenmerken gekwantificeerd kunnen worden. Onder deze formele, analytische gedragskenmerken bevinden zieh enerzijds enkele morfologisch/syntactische welgevormdheidscriteria en anderzijds een aantal ionische, met name prosodische, kenmerken. Onderzocht is, of sommige van deze gedragskenmerken meer bijdragen tot de globale indrukken van buitenlandsheid of begrijpelijkheid dan andere, en met name wordt gelet op de onderscheidelijke bijdragen van morfo-syntactische versus prosodische verschijnselen.